Risicotaxatie bij zedendelinquenten: afleren om zelf na te denken

Interview met Jan Willem van den Berg en Wineke Smid

26 december 2017
 

V.l.n.r. Jan Willem van den Berg, Sabine Noom, Mieke Breij, Klaartje Schepers, Eelco van Doorn en Wineke Smid. Met het scholen van 1.000 deelnemers binnen de SSA helpen deze docenten de maatschappij veiliger te maken.

De zes docenten van de training Risicotaxatie bij zedendelinquenten bereikten dit jaar een bijzondere mijlpaal: ze schoolden meer dan duizend deelnemers in het gebruik van een combinatie van drie risicotaxatie-instrumenten voor het voorspellen van recidive bij deze doelgroep. Jan Willem van den Berg, Mieke Breij, Eelco van Doorn, Sabine Noom, Klaartje Schepers en Wineke Smid bereikten daarmee de hele breedte van het forensische veld: van reclasseringsmedewerkers tot pro-justitiarapporteurs en professionals uit tbs-klinieken en diverse ambulante forensische behandelsettingen.


Wat biedt jullie training precies?

Jan Willem: ‘Tijdens de cursus leren deelnemers een combinatie van drie risicotaxatie-instrumenten toepassen: de STATIC-(99R), de STABLE-2007 en de ACUTE-2007. Dit zijn zogenaamde actuariële instrumenten, dat wil zeggen dat uitspraken over de kans op recidive die je ermee doet gebaseerd zijn op uit wetenschappelijk onderzoek verkregen normgroepen. Voor de komst van dit soort instrumenten deden we risicotaxaties op basis van een klinisch oordeel: als professionals schatten we toen het recidiverisico in op grond van onze kennis, ervaring en literatuur. Uit verschillende meta-analyses bleek de voorspellende waarde van het klinisch oordeel echter minder goed. Een actuarieel instrument vergelijkt de scores van een individu met de recidivegegevens van een grote groep zedendelinquenten.Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat dat een betere voorspellende waarde heeft.’

Wat is jullie belangrijkste boodschap aan de deelnemers?

Wineke: ‘Dat ze er in principe niets aan toe moeten voegen! Dat klinkt misschien tegennatuurlijk, maar we merken dat deze instrumenten in de praktijk vaak onderdeel worden van het ouderwetse klinisch oordeel. En dat heeft een averechts effect. Want een instrument gebruikt alleen de gegevens waarvan bewezen is dat ze samenhangen met recidive, maar als je er in een klinisch oordeel meer factoren aan toevoegt, haalt dat nou juist de voorspelling onderuit. Het is heel moeilijk voor forensische professionals om dit los te laten, juist omdat ze zo bevlogen zijn. Maar voor de kwaliteit van je taxatie moet het.’

Welke ontwikkelingen zien jullie verder op dit gebied?

Jan Willem: ‘Doordat het hele veld inmiddels dezelfde taxatie-instrumenten gebruikt, ontstaat er een veel efficiëntere samenwerking.’
Wineke: ‘Dat effect gaat nog een stap verder als deze instrumenten ook verplicht worden vanuit de overheid. Dat duurt wat langer, maar het zit eraan te komen.’
Jan Willem: ‘Wat ik ook een goede ontwikkeling vind, is dat we de laatste jaren een verschuiving zien van de focus op statische risicofactoren - zoals aantal delicten of geslacht van het slachtoffer - naar dynamische risicofactoren, zoals eenzaamheid, hyperseksualiteit en vrouwvijandigheid. Dat zijn dingen waar je in de behandeling ook echt wat mee kunt.’
Wineke: ‘Ik zou wel graag zien dat weer andere onderzoekers met weer andere instrumenten zouden komen. Dat is goed om te kunnen vergelijken en om elkaar scherp te houden.’